Zaterdag kom ik ineens tot de ontdekking dat mijn broek strak staat en niet op het punt waarbij het normaliter gebeurd. Ditmaal is het mijn linkerbeen die de proporties van een olifant heeft aangenomen.
Die nacht slaap ik niet. Mijn benen liggen inmiddels omhoog, maar de toegenomen spanning en stemmen in mijn hoofd zorgen ervoor dat ik pas rond 05:00 uur onder veel te veel morfine in slaap val. Wat is er aan de hand? Is het ernstig? Het zal toch geen trombose zijn? Kan ik nog wel handbiken en werken? En ga zo maar door…
De volgende morgen. Wakker worden, de auto in, niet wetende wat er speelt. Ik merk dat de onwetendheid mij het meeste raakt. Wat is er nu weer aan de hand? De spoed eisende hulp binnen, aanmelden, wachten…altijd dat wachten. Dan gaat de deur open en hoor ik van een afstandje: VAN DEN ADEL! . Kim en ik schrikken wakker van de ingedutte staat waarin wij ons inmiddels begaven.
“Hoi Niek, ik ben dr. Van schaap”, voordat wij beginnen wat heb je eigenlijk? “Een dwarslaesie, maar ik ben heel gelukkig, probeer ik nog tegen beter weten in” Ooohhhh wat errug…
Wat erg, wat erg? Schreeuw ik door mij hoofd, dat is helemaal niet erg, ik ben harstikke gelukkig”, roep ik. Hoe komt dat dan, wil ze graag weten.. Daar gaan we weer, die eeuwige vraag waarop ik het antwoord inmiddels zat ben. Het gesprek neemt een rare wending, en plots heeft deze ietswat exentrieke dokter het over leven na de dood. Ze is echt wel aardig maar hier heb ik even geen zin in. Ik maak mij zorgen om mijn olifanten been. Zorgelijk voelt ze aan mijn gezwollen, harde en vol vocht zittende been, en ik weet al wat er gaat volgen. De medische molen…
Op naar de spoedeisende hulp dus. Foto’s maken, niks vinden. Echo maken niks vinden. Bloed aftappen, niks vinden. Geen trombose, geen breuken en geen infectie, maar wat dan wel?
Ik heb het mijzelf maar gemakkelijk gemaakt en doezel zo af en toe weg op de o zo gezellige kamer vol slangen, zuurstof en maskers. Soms word ik wakker en word ik weer naar een nieuwe kamer gereden, waar het volgende onderzoek plaatsvind. Dennis, van de radiologie rijd zelf ook motor en wil ook weten hoe mijn ongeluk is gebeurd. Ik vertel wederom mij waaghalzen geschiedenis.
Ik ben er wel klaar mee. Na 6 uur liggend op de afdeling wil ik alleen nog naar huis. De doktoren en verpleegkundigen zijn echt aardig voor mij, dat is het niet. Maar ik wil hier gewoon niet meer zijn. Ik wil naar huis. Ik merk dat het steeds lastiger is, hoe beter het met mij gaat, hoe moeilijker ik het vind om de patiënt rol aan te nemen. Vermoeid en op ga ik naar huis. Geen diagnose helaas, wel alle energie weg. De avond met een fantastische BBQ met vrienden en familie maakt alles weer goed, dan ben ik weer even gewoon Niek.
Het is dan ook niemands schuld, maar er is niemand in het hele ziekenhuis geweest die even de tijd voor mij heeft genomen, al is het maar voor een paar seconden. “Niek hoe is het met je, ik zie dat je je zorgen maakt” kan ik wat voor je doen. Ziekenhuizen blijven een fysiek ingestelde organisatie, waaarbij ook nu de mentale kant van mij weer wordt vergeten.
Dit is dan ook helemaal geen klaagzang, ik ben prima geholpen. Van prima naar goed hebben wij alleen nog wel een slag te slaan…